Overal kunst, bewonderingswaardige mensen, muziek, leven, energie. Nog nooit was ik ergens waar, hoe zeg je dat, de bevolkingsdichtheid van mensen met dreadlocks zo hoog is. Die avond is er ergens in Bogota een concert hoor ik van anderen, in een theater waar elke dag een gratis programma is. Totaal zonder verwachtingen ga ik mee en het maakt me heel gelukkig. Afromuziek van de Caribische kust. Een grote mama die zingt en danst alsof ze een derde van haar leeftijd heeft, een acht- of negenkoppige band met een enorme uitstraling. Ze dansen en maken muziek zoals ik het nog nooit gezien of gehoord heb. En dat ik in Colombia ben is snel genoeg duidelijk als tijdens het eerste nummer iedereen opstaat uit zijn theaterstoel om te delen in het geluk dat de muziek brengt. Wat is het te gek om hier deel van uit te maken.
De volgende morgen verdiep ik mij in een ander stukje cultuur in Bogota: de straatkunst. Sinds graffiti in Colombia niet illegaal maar slechts verboden is -je loopt geen kans op strafbladen of gevangenisstraf, alleen op een boete- is in de stad eindeloos veel moois te zien. En dan in de middag is er weer ergens een gratis festival, reggae dit keer. Ja, deze stad bruist.
Toch ben ik heel blij als ik er weer weg ben. Aangekomen in Salento, gelegen in de Zona Cafetera, merk ik wederom hoeveel gelukkiger ik word van het leven in een rustig dorp met er omheen de natuur. Ik slaap in een hostel twee kilometer lopen vanaf het dorp, bovenop een heuvel, met fantastisch uitzicht, een organische tuin en heel veel lieve mensen. Vanaf hier struin ik naar beneden in de richting van de koffieplantages om het gehele koffiemaakproces te zien. Dan verder naar beneden, langs de rivier, over bruggen, tussen boerderijen door. Verder naar de weg waar ik een bus richting het dorp aanhoud. Wat boodschappen om te koken vanavond en op mijn dooie gemakje het pad terug naar mijn hostel. In mijn uppie, in de stilte, terwijl de zon richting de boomgrens zakt en de wolken zich tussen de bergen nestelen. Het is goed voor mijn gemoed.
Het is een van de redenen dat ik uiteindelijk drie weken in Huaraz ben (daar waar ik in mijn vorige verhaal was). Het drinken van water uit Laguna Churup blijkt echt geen goed idee. De rest van de week ben ik aan huis gebonden, of beter gezegd, aan het toilet. Gelukkig ben ik voor het weekend weer redelijk opgeknapt, want er staat een tweede trekking op het programma. Dit blijkt een groter avontuur te worden dan onze klim naar Churup. Zes uur in de ochtend vertrekken we met de combi naar Catac, vanwaar we na ons quinoa-ontbijt een taxi nemen een dirtroad op. Er groeien hier immense cactussen, Puya Raimondiis. Als ik mij niet vergis bestaan er geen grotere en groeien deze alleen in de Boliviaanse en Peruaanse Andes. Halverwege de dirtroad springen we uit de auto: hier ergens zou een pad moeten zijn. En zo ziet het grootste deel van de twee dagen er uit… er zou hier ergens een pad moeten zijn. De eerste dag is behoorlijk zwaar. Ik dacht alleen van 4200 naar 4850 meter te hoeven klimmen om over de pas te komen, maar na drie uur klimmen en dalen door de vallei, zoeken naar paden en lopen door zompige, moerassige grond, belanden we weer op 4200 meter en moet de echte klim nog beginnen. Logisch gevolg is dat deze erg steil is en wat er met mijn lichaam gebeurt weet ik niet, maar ik heb het gevoel dat ik de klim op twintig procent van mijn energie doe. Elke stap kost zoveel moeite en hoewel ik mij niet echt moe voel, heb ik voortdurend het gevoel dat ik zou omvallen als iemand een zetje zou geven. Ik mag mijzelf nog steeds gezegend voelen dat ik geen last heb van hoogteziekte, maar zowel de hoogte als de mineralen die de bergen bevatten (althans zo laat ik mij vertellen), hebben een enorme invloed op mijn fysieke gesteldheid. Na de pas dalen we zo mogelijk steiler af dan we geklommen zijn en vinden we een perfecte kampeerplek. In de vallei, tussen de bergen, met uitzicht op de gletsjer, koetjes in de wei, een rivier, gezelschap dat ons voorziet van muziek met de Quena, brocolli-kaassoep voor diner, brocolli-kaassoep voor ontbijt, stieren die angstaanjagend geïnteresseerd zijn in onze camping… Ik geniet. De volgende dag hoeven we slechts vier uur af te dalen richting Chavin de Huantar. Denken we. In de ochtend verliezen we echter al snel een uur doordat we gokken voor de verkeerde kant van de rivier. Daarna blijkt dat het ook gewoon een stuk pittiger is dan we hadden ingeschat. Maar het geeft niks. Nat, koud en heel voldaan komen we na zeven uur lopen bij de weg aan waar nou juist op dat moment de bus naar Huaraz voorbij komt rijden. Wat een te gek weekend weer.
De week erna is Semana Santa, heilige week. Pasen betekent hier een lang weekend van donderdag tot en met zondag, met vrijdag als belangrijkste dag voor ceremonies en dergelijke. Grootse plannen zijn er al: woensdagmiddag vertrekken naar een basecamp om vervolgens vandaar uit vier dagen te kunnen klimmen. Hoewel de tijd voor mij begint te dringen besluit ik dat ik dit niet mag missen en blijf ik nog een week in Huaraz. Helaas blijkt er van de plannen weinig terecht te komen dit keer. Ik zal jullie besparen hoe het allemaal ging, maar uiteindelijk doe ik de hele week bijna niks. Van weggaan uit Huaraz komt weinig terecht op wat daghikes die ik zelf doe na (met een hondenbeet in mijn enkel erbij, top) en klimmen kan nauwelijks omdat het weer het niet toelaat. Zelfs Spaanse lessen regelen lukt niet. Het voelt een beetje als tijdverspilling, maar gelukkig heb ik het tussendoor wel onwijs naar mijn zin met de mensen hier.
Mijn vertrek uit Huaraz is dan ook enigszins noodgedwongen: mijn tijd in Zuid-Amerika wordt steeds korter en ik kan hier momenteel te weinig doen. De dagen na mijn vertrek voel ik mij vrij ellendig in Trujillo, waar ik voor de vorm maar wat archeologische vindplaatsen bezoek. Reizen wordt weer leuk zodra ik de bus naar Chachapoyas neem. Ik kom terecht op een van mijn favoriete plaatsen in Peru. Vergelijkbaar met het gebied waar de Machu Picchu in ligt, bestaat het landschap hier uit bergen met tropische vegetatie. De nachten zijn koud, we zijn nog dichtbij de Andes, maar de dagen zijn warm en vochtig. En de mensen…zijn de allervriendelijkste die ik tot nog toe ontmoet heb. Kuelap, Gocta, Huancas; ik vind het eigenlijk helemaal niet leuk om mijn verhalen zo te vertellen, want het zegt jullie toch weinig, maar dan weten jullie nu in ieder geval waar heen te gaan in Peru.
En weer een bocht naar links. De dikke man naast mij schuift al slapend nog een paar centimeter mijn kant op. Geplet tussen deze meneer en het raam ben ik begonnen aan de meest uitdagende busreis tot nog toe. Van Chachapoyas naar Yurimaguas: dertien uur (dat worden er waarschijnlijk zestien) in een combi, oftewel een minibus waar in dit geval negentien mensen ingepropt worden. De tassen op het dak en op schoot -meer plaats is er niet- een gestoorde chauffeur en latin muziek in de categorie fout. Bijkomend feit is dat deze minibus mij steeds verder richting de jungle brengt en dat wordt bevestigd wanneer we stilstaan voor een brug. De frisse wind die het busje doorwaait tijdens het rijden, verbergt waar we naar onderweg zijn. Het is hier HEET. Gelukkig zie ik kans om een andere stoel in te pikken nadat een paar mensen ‘bajo’ roepen, waarmee ze aangeven dat ze eruit willen. Zo is het best te doen. Het uitzicht is te gek: het wordt steeds groener, steeds voller en ik spot al prachtige vogels en gigantische vlinders. Hoe verder we rijden, hoe hoger de houten huizen op hun palen staan en hoe vaker er een klein vierkante huisje in de tuin te vinden is.
We krijgen er weer gezelschap bij. Langs de weg staat een dame te wuiven om de combi aan te houden. Ze schuifelt met haar platte, kartonnen doos naar binnen en neemt plaats op de bank achter mij. Ondertussen probeert ze de doos rechtop te houden, maar dat streven gooit ze overboord zodra ze gaat zitten. Nu pas hoor ik het zachte gepiep dat uit de doos komt en als ik beter kijk zie ik witte en grijze haren door de zelfgefabriceerde luchtgaten steken. Ik vermoed dat deze señorita vanavond een lekker sappig caviaatje eet. Of serveert. Het is weer eens wat anders dan alle kippen, gallinas, papagaaien en huilende kinderen waarmee ik eerder transportmiddelen deelde.
Aangezien ik inmiddels alweer een tijd behoorlijk rap doorreis, komt het mij goed uit dat de boot die ik wil nemen pas een dag later in de namiddag vertrekt. Dit geeft mij mooi de gelegenheid om voorbereidingen te treffen, spullen te kopen, uit te rusten… maar dan blijkt dat één van de twee andere gasten in het hostel exact dezelfde plannen heeft voor de jungle en de volgende morgen al om acht uur aan boord gaat. Chaotisch, ongeorganiseerd en overhaast vertrek ik de volgende morgen richting jungle, nadat ik onderweg naar de markt geniet (nou ja..) van mijn eerste amazonebui. Vanaf mijn houten hostel, waar ik gisteravond al vanuit mijn hangmat de rivier overkeek (niet dat ik überhaupt kon zien dat een rivier was) en naar het lawaai van de jungle luisterde, is het misschien vijf minuten lopen naar de mercado, maar dat is genoeg om volledig doorweekt te zijn.
Als ik tegen half acht met mijn nieuwe Franse vriend naar de boot loop duurt de bui voort. Met stevige stappen, een opgeheven hoofd en een grote glimlach lopen we door de verzuipende amazoneregen één van de meest bijzondere ervaringen van onze reizen tegemoet. Alleen die gekke gringo’s doen dat, die hebben het geduld niet om te wachten: de mensen bekijken ons met enigszins opgetrokken wenkbrauwen vanuit hun schuilplaatsen. En als we, in plaats van om acht uur vertrokken te zijn, om tien uur nog in de haven liggen, regent het nog steeds. En dan gebeurt er iets wat ik gisteren nooit verwacht had: ik krijg het koud..
Vanuit onze hangmatten kijken we loom hoe we aan de bossen voorbij gaan. Regelmatig leggen we aan op plaatsen waar niets lijkt te zijn dan bomen, maar iedere keer komen er weer mensen tevoorschijn om de levering in ontvangst te nemen. Op z´n brandweers wordt werkelijk alles van boord gegooid. Soms staan er een paar houten hutjes en de mensen die er wonen blijken ook bier te drinken. En nog steeds begrijp ik niet waarom, maar in deze bananenbomenbossen voorzien we de dorpen zelfs van bananen.
De dame komt langs voor de pasaje: het geld wordt geïnd en de lunch wordt mij in de hangmat (nou ja, in een plastic bakje) geserveerd. Tegen de tijd dat de meesten uitgegeten zijn heeft de Amazone er een nieuwe soort bij. In de rivier is een landschap ontstaan van gekke witte, drijvende wezens. Het lijkt wel plastic..
Het is negen uur in de avond, in plaats van vier uur in de middag, als we aankomen in Lagunas. Een dorp waar vierduizend mensen wonen, dat slechts verbonden is met de wereld door een rivier, waar geen internet, ATM of iets anders van de echte wereld te vinden is. Maar natuurlijk wel een paar travelagencies. De mensen zijn volledig tranquilo en hoewel het leven zich overdag voor de deur afspeelt, verdwijnt om zes uur iedereen naar binnen. Door de open ramen van ieder huis flikkert het licht van een televisiescherm naar buiten; van zes tot elf in de avond is er namelijk elektriciteit. In die uren knalt de Cumbia de boxen uit in ieder restaurant en cafe (welgeteld vijf). De lege ruimtes met plastic tuinmeubels zijn in ieder geval voorzien van enorme geluidsinstallaties. Mama Marita wacht op ons in de haven (op gringo’s in het algemeen, en vandaag zijn wij dat) en we boeken bijna direct een tour bij haar. De volgende morgen vertrekken we met gids en kano voor vijf dagen het reservaat in.
´s Ochtends eerst met onze spullen achterin de bak van de moto taxi naar de boot, oftewel onze boomstam. Zodra we op weg zijn wanen we ons direct midden in de jungle. De dagen vliegen aan ons voorbij met heel veel groen, dieren en water. Helaas ziet mijn camera het water al op de eerste dag, met als gevolg dat ie pas op de laatste dag van onze trip weer bruikbaar is. Maar het deert niet. Mijn reisgenoot gebruikt de zijne veelvuldig als we grote groepen apen spotten die het begrip ´apenkooien´ maar al te goed uitbeelden. En ze worden opgevolgd door talloze dolfijnen, giant otters, sloths, papagaaien, mono rojos, tarantula´s, spechten, schilpadden en verschillende andere soorten apen. Het is ongelooflijk. Soms zien we niets, maar horen we van zes verschillende kanten geluiden uit de bossen opkomen. Vogels, bewegende bomen, plonzend water, apengebrul…een hoop leven en geheime werelden om ons heen. Helemaal wanneer we zelfs in de avond met onze zaklampen de boot instappen om te zoeken naar glimmende krokodillen- en slangenogen. Vooral die krokodillen zorgen ervoor dat ik toch wat minder ontspannen in ons kanootje zit, maar volgens onze gids is er niks aan de hand. Een krokodil met honger heeft zijn bek open en dat hebben ze over het algemeen niet, dus. Toch kan ik niet ontkennen dat mijn hart tekeer gaat als we ergens de bosjes invaren en de gids zegt: kijk, daar ligt er een van een meter of vier. Klinkt groot, maar zodra ik z´n kop zie besef ik dat de krokodillen die ik in mijn hoofd had minstens twee keer zo groot zijn. Er is inderdaad niks aan de hand. Maar gut, voor ons plezier vinden we er nog één. Dit keer kan ik hem van achter de rug van de gids niet zien, maar dat deze krokodil beter bij mijn vooronderstellingen past wordt duidelijk zodra hij voor ons vlucht. Enorme watergolven en een gigantisch gedaante dat de bosjes invliegt. Hoewel ik niets van het beest zelf zie, kan ik het formaat afleiden van alle beweging. En inderdaad, de gids bevestigd: het is er één van ongeveer acht meter. De avondtocht is verder nog goed voor een paar slangen die je nog vierentwintig uur te leven geven, en loco dolfijnen die één meter achter onze boot besluiten boven te komen. En bedankt, nu zal ik nog lekkerder slapen.
Nee, om eerlijk te zijn, ik slaap in de jungle lekkerder dan ik ooit gedaan heb. We overnachten in de boswachtershuizen in bedden met niets meer dan een klamboe. Vanaf de veranda’s staren we in stilte de amazoneregen in en ´s avonds blazen we vroeg onze kaarsen uit om naar bed te gaan. De beesten in onze slaapkamers kunnen ons niet deren. Onze dagen zijn volledig tranquillo, nagenoeg zonder andere mensen, zonder verbindingen, zonder afleiding. We dobberen in ons bootje de rivier af, luisteren naar het ongelooflijke lawaai van de natuur en leggen weer aan bij een volgend onderkomen. Het enige dat iets afdoet aan mijn kalme gemoedstoestand is dat ik voortdurend ergens jeuk heb, of in elk geval een beest dat jeuk veroorzaakt. Tussendoor eten we eindeloos veel versgevangen vis. Vijf dagen, het betekent bijna vijftien (oke, misschien tien) keer verse vis. Ontbijt, lunch, diner, het verschil zit ´m in de vissoort en de bereidingswijze. We kijken gefascineerd toe wanneer de gids wederom de vissen schoonmaakt met zijn grote mes en het water van de rivier. De piranha hapt nog even na terwijl de rest van zijn lichaam al in de pan ligt. Een andere vis die erbij ligt is al half genuttigd door wellicht dezelfde piranha.
Na vijf dagen zijn we terug in Lagunas en mijn behoefte aan een douche is groot. Gelukkig mag ik die in het huis van Mama Marita gebruiken. Ik word naar de achtertuin gebracht, ah ja ik had het kunnen weten: een schuttinkje, een grote teil, een krukje. En een aantal kinderen die mij graag gezelschap houden en hun plastic varken een bad geven terwijl ik de douche gebruik. Het maakt allemaal niets uit. Die avond gaan we aan boord van een cargoboot naar Iquitos. Ditmaal is het een grote boot, met drie verdiepingen, veel mensen en meer gringo´s. Wederom mag ik twee dagen vanuit mijn hangmat de amazonerivieren overkijken, met mijn bordje langs de keuken om mijn maaltijden te halen, genieten van de muziekmakende gringo´s, wachten op minder hitte, kijken naar dolfijnen (en waterslangen!). En zelfs de nachten breng ik zeer aangenaam in mijn hangmat door. Het is eigenlijk zo prettig dat Canni (mijn Franse reisgenoot) en ik tot Iquitos aan boord blijven. We hebben een ticket tot Nauta gekocht, vanwaar het één uur met de bus is in plaats van acht uur met de boot, maar we genieten nog iets langer van het langzame leven op de boot. Aangekomen in Iquitos vertrekken we met alle gringo´s opgepropt in moto taxis naar hetzelfde hostel, waar we op het dak onze tenten opzetten, matrasjes uitrollen en hangmatten ophangen voor zowaar vijf soles per nacht (1,25). Ik voel mij nu echt een vieze backpacker, heb voor mijn gevoel in geen weken een spiegel gezien, heb nog steeds behoefte aan een douche met iets anders dan rivierwater, moet hoognodig mijn kleren wassen en ga in dit hostel wederom naar een wc met een gordijntje. Ik kom er aan met plannen, maar zoals het hoort gooien andere mensen, bier en samen koken roet in het eten.
Mijn enige volgende dag in Iquitos besteed ik dus vooral aan regelzaken. Boottickets kopen, vliegtickets kopen, voornemen weer een verhaal te schrijven, dat niet doen, etc. En dan een laatste dag op de boot. Stempels halen in Santa Rosa, Peru, de rivier over, via Brazilië naar Colombia. Een van de gevaarlijkste plekken ter wereld zeggen ze. Niet voor mij hoor, maar de drugshandel is hier enorm. In Colombia verkrijgen ze de bestandsdelen, in Peru maken ze het en in Brazilië gebruiken ze het, aldus een Braziliaanse grensofficier (die ik buiten diensttijd ontmoet en in augustus bij ons komt logeren voor hij naar Lowlands gaat, oke Martijn?). Wees gerust, ik verblijf hier maar één nacht (in een jungle lodge aan de rand van het dorp, supertof) voor ik naar Bogotá vlieg. Vliegen is de enige manier om hier weg te komen: de Colombiaanse jungle is wel een gebied om te vermijden en met de boot duurt het ongeveer twaalf dagen om eruit te komen.
[:nl]