Door alle verhalen vooraf over de mijnen van Potosi heb ik mijn twijfels over de tour. Het voelt raar en misschien onethisch om ‘aapjes’ te kijken die een noodlottig bestaan hebben. Het schijnt dat de mijnwerkers door hun keuze in de mijn te werken gegarandeerd binnen tien à twintig jaar ziekte en zelfs dood kennen. De keuze om er te werken kan alleen je allerlaatste en noodgedwongen zijn. Wat richt ik aan met mijn bezoek en brengt het iets goeds aan wie dan ook?
Ik denk toch dat het iets is wat ik niet missen mag en besluit mij eraan te wagen. Vanwege het onbehaaglijke gevoel dat mij plaagt, kies ik ervoor om met een organisatie mee te gaan die gerund wordt door exmijnwerkers. Er moet toch een reden zijn dat zij hun werkomgeving aan toeristen willen laten zien. Zodra we gehuld in overall en voorzien van helm en lamp voor de ingang van de mijn staan, voel ik mij nerveus. Hier had ik niet goed over nagedacht. De mijnwerkers die naar binnengaan bukken om hun hoofd niet te stoten aan de lage plafonds en verdwijnen binnen een paar seconden uit het zicht, een donker gat in. Over een paar minuten stap ik daar ook naar binnen om twee uur lang geen daglicht te zien. Slechts één keer, slechts twee uur lang. Slechts om te lopen en te kijken, niet om dag in dag uit loodzwaar werk uit te voeren.
Mijn laarzen plonzen in het water in de tunnels. Voor mijn gevoel houd ik mijn hoofd ter hoogte van mijn knieën. Ik ben voor een keer gezegend met mijn bescheiden 1,67. De cocabladeren die ik eet helpen mij beter te ademen, maar mijn mondkapje gebruik ik niet; het is te benauwend. Zo nu en dan moeten we allemaal aan de kant: een paar mijners duwen hun zware wagonnetjes over de rails door de tunnels, op weg naar de buitenwereld. Kruiwagens worden uitgeladen, verderop hoor ik het gerommel van een dynamiet.
Het ziet er weinig aantrekkelijk uit, maar Pedro, onze gids, overtuigd mij van zijn trots. Zijn vader, zijn opa, zijn ooms, zijn broers: allemaal mijnwerkers. Hijzelf stopte vanwege rugklachten toen hij tegen de twintig liep, leerde Engels en ging in de toerisme werken. Pedro ontkent het niet: het leven buiten de mijnen is veel beter, maar wat hij wel ontkent zijn de echte horror verhalen. De ziektes zijn van zoveel meer afhankelijk dan van de mijnen en er zijn wel degelijk goede redenen om in de mijnen te werken. De mijnwerkers hier werken voor zichzelf, zonder een vast salaris dus. Uiteraard brengt dit druk met zich mee, maar ook grote flexibiliteit. Er zijn mijnwerkers die vijf dagen, of zelfs zes, acht uur per dag in de mijnen zijn, maar met veel geluk en kennis vind je een mineraal van hoge kwaliteit. Dat betekent minder kilo’s en uren per week, maar meer geld. En het geld dat verdiend wordt, is volgens Pedro zo slecht nog niet. Bovendien zijn de mijnwerkers trots op hun beroep. Papa is mijnwerker, dus ik later ook. De verhalen die ik vooraf hoorde, zijn volgens Pedro verhalen die om commerciële redenen in de toerisme gebruikt worden. En ik geloof hem, maar misschien wil ik dat heel graag.
De mensen die ik hier zie werken hard, heel erg hard, maar er is een reden dat zij dit doen. Ze lopen misschien meer risico dan anderen, maar dat doen ze niet omdat ze geen keuze hebben. Toch werken ze ook hard om hun kinderen een toekomst buiten de mijnen te kunnen bieden.
Liever zit ik hier, op het einde van een houten, gammele steiger. Mijn benen bungelen boven het water en om mij heen zie ik rotsachtige, groene bergen. Voor mij bestaat het landschap uit eindeloos helderblauw water en daarboven imposante met sneeuwbedekte bergtoppen. De strakblauwe lucht wordt onderbroken door een stralende zon die recht boven mijn hoofd schijnt. Sorry jongens, maar ik ben vast naar het paradijs.
6:30, er wordt op mijn deur geklopt. Ik negeer het geluid, ik weet dat het de eigenaresse is met mijn wisselgeld. Toptiming. Na haar derde poging besluit ik toch de deur maar open te doen en ik ben haar direct dankbaar: achter haar zie ik de lage zon boven het meer opkomen. Het is nog stil op straat, op een enkele veegster is er niemand te bekennen. Ik besluit om direct aan de klim naar de ruïnes te beginnen. Zo ben ik iedereen voor en heb ik een mooie plek voor mijn ontbijt. Ja, ik voel mij echt alleen en op de top van de wereld. Ik neem het pad dat mij over de kam van de bergketen naar het zuidereiland leidt, maar een diepzwarte wolk boven mijn hoofd doet mij halverwege besluiten af te dalen naar de kust. Geen straf. In Challa drink ik rustig mijn kopje thee met uitzicht over het strand en de baai. Ik ben nog steeds niemand tegen gekomen op wat locals met vee na. Mijn weg vervolg ik door de maïsvelden, zoekend naar een pad over de laatste berg. Eerst een voetenbad, dan de boot terug.
Dit zijn toch echt de mooiste ervaringen, dat besef ik mij de afgelopen weken meerdere malen. De stad uit, de natuur in. Door kleine dorpjes en zulke verrassende ontdekkingen. Zo verlaat ik de stad een kleine drie weken geleden na de mijntour in Potosi en een hels carnavalsweekend in Sucre. Met onze backpacks vol eten voor drie dagen trekken we in de omgeving van Sucre de bergen in. Overdag spreken mensen met grote kuddes vee het onverstaanbare Quecha tegen ons, zwemmen we in watervallen en zwoegen we achter elkaar aan met onze bepakking. ’s Avonds proberen we cadeaus in de vorm van huisgemaakte chicha (maïsbier) weg te werken (we offeren overvloedig aan Pachamama) en slapen we in kleine huisjes op stromatrassen. Als ik na drie nachten terugkom in Sucre met de plannen om snel door te reizen, blijf ik maar al te graag hangen zodra ik hoor dat een van mijn hostelgenootjes dit weekend wel ‘op avontuur’ wil. Uiteindelijk vertrekken we een dag later met zijn vijven hetzelfde gebied in als waar ik een paar dagen terug was. Een wandeltocht brengt ons in de Maragua krater waar we kunnen slapen in stenen huisjes met strodaken, en het watervalletje waar de meneer in het dorp over vertelt die middag, blijkt spectaculair te zijn. Samen zitten we in stilte uit te kijken over de enorme kloof voor ons en genieten intens van de imposante bergen en van ‘onze’ ontdekking. De volgende morgen lopen we nog voor het ontbijt terug naar de waterval waar de zon uit de kloof opkomt. Voor het ontbijt zeg ik, maar ook in Maragua kennen ze carnaval. De stomdronken man die ons gisteren de sleutel van de cabana gaf, en daarna meteen in slaap viel, komt ons nu vertellen dat ze even vergeten zijn een ontbijt voor ons te regelen (of zoiets). Gelukkig hebben we onze tassen vooraf goed volgegooid en genieten we in de ochtendzon samen van ons laatste eten. In plaats van een vroeg vertrek deze morgen naar een bus een paar uur verderop, zoals het plan was, ontdekken we de grotten en bergen in de omgeving. Die middag springen we in de truck naar Sucre. Er zitten al enkele mensen in maar het valt alles mee. De mensen zitten in hun prachtige kleding op hun zakken met oogst: aardappelen, perziken, maïs, aan eten geen gebrek. Hier en daar nog wat ongewassen, dronken mensen met confetti in het haar. Ze struikelen de laadbak in en slapend en kwijlend nemen zij de meeste ruimte in. Hier en daar kinderen, die verstoppertje spelen onder de dekens en hun zoete maïsstengels met ons delen. Al snel komt er een einde aan wat in eerste instantie enigszins comfortabel was. De truck stopt elke drie minuten en binnen de kortste keren zitten we volledig opgepropt bij andere mensen op schoot met onze voeten onder nog meer aardappelen en baby’s geklemd. En ja, er past altijd meer in, zo niet, dan toch. Vier uur lang hobbelen we over een bergweggetje, langs afgronden, zien we af met onze slapende benen en gekromde ruggen, maar we hebben de tijd van ons leven. Terug in Sucre duiken we ons veilige hostelleven weer in, met veel eten en zeer goedsmakend bier, maar wauw, dit weegt echt niet op tegen wat we buiten de stad vonden.
Carnaval is overigens ook een goede reden om de stad te willen verlaten. De eerste dagen in aanloop naar het echte carnaval kan ik mij nog verweren met mijn schuimbus, maar helaas is het alleen goed voor een tegenaanval: de waterballonnen, supersoacers en de ergste van allemaal: emmers en tuinslangen, kan ik er niet mee ontwijken. De overkant van de straat is niet meer droog te behalen. Op zondagmiddag, de echte carnavalsdag in Sucre, barst de hel los. Samen met een jongen uit mijn hostel besluit ik mij eraan over te geven. We gaan de strijd aan en sponsoren de main business deze dagen: rijen vrouwen met emmers vol waterballonnen hebben zich overal in de stad gesetteld. Binnen een kwartier zijn we volledig, maar dan bedoel ik ook echt volledig doorweekt. We trekken veel bekijks. Helemaal zodra we per ongeluk aan de verkeerde kant van het publiek terechtkomen, zo tussen het publiek en de parade in. Daar zijn de eerste ballonnen en ik voel alle gezichten onze kant op draaien. Ik kan geen stap meer verzetten of er landt minstens een ballon in mijn nek. Ooit gevoeld hoe het is om door een menigte uit- en toegelachen te worden? De ballonnen vliegen ons om de oren en ik hoor voortdurend verraste kreten boven het gelach van de massa uitkomen. Weer iemand die deze twee verzopen gringo’s opmerkt en zijn buurman aanstoot. Nog meer water, nog meer ballonnen. Hè gelukkig, daar is een gaatje in de menigte waar we doorheen kunnen vluchten. Met een grote boog lopen we terug naar ons hostel om te concluderen dat schone kleren aantrekken echt geen zin heeft. We willen ergens gaan eten maar een restaurant zullen we niet droog bereiken. Wat ben ik blij dat ik de twee ergste dagen, maandag en dinsdag voor Ash woensdag, in de bergen mag doorbrengen.
Na al mijn uitstapjes is het alweer tijd om terug te keren naar Peru. Ik heb pas half Bolivia gezien in de afgelopen vier weken, maar mama arriveert al over een paar dagen in Arequipa. Tijd voor weer een volgend avontuur. Op mijn verjaardag huren we een auto en rijden we richting een nationaal park. Een zoutlaguna met flamingo’s is wat ons te wachten staat. Halverwege een prachtige dag loopt het echter iets anders dan gepland. Onze mega 4×4 zakt op een onverwachte plek in de modder en komt er met geen mogelijkheid meer uit. Gelukkig komt er vrij snel een vrachtwagentje met zes sterke mannen en veel gereedschap voorbij, maar ook dat blijkt geen garantie voor succes. Een paar minuten later staat ook hun wagen vast en de ijskoude regen en wind maken het even zeer onaangenaam. Als de mannen eindelijk hun wagen weer los hebben en niet lang daarna ook de onze, is onze enige optie terug te keren naar Arequipa, het dichtstbijzijnde stukje bewoonde wereld. Met drie van de werklui bij ons in de wagen (een stuk comfortabeler en warmer dan in de laadbak van de vrachtwagen) rijden we inmiddels door de sneeuw terug naar de stad.
Misschien zijn die waterballonnen zo slecht nog niet..
[:nl]